Posts tonen met het label GVAV. Alle posts tonen
Posts tonen met het label GVAV. Alle posts tonen

vrijdag 22 maart 2013

Spierpijn

"Up in the morning to the rising sun.
Got to run all day, till the running's done"

Gunnery Sergeant Hartman (Full Metal Jacket)


Kent u van die kerst- of andere wenskaarten die bij het openmaken één of ander vervelend riedeltje beginnen te jengelen? Van die valse net-niet deuntjes omdat de kaart te goedkoop was om er een fatsoenlijk stukje technologie in te plaatsen? Vast wel. Nou, ik biecht bij deze op: op dit moment ben ik zo'n irritant exemplaar. Wacht, ik zal uitleggen waarom.

Sinds de GVAV-hardlooptraining van woensdagavond citeer ik te pas en te onpas marsliederen uit de film Full Metal Jacket. Ik kan er weinig aan doen. Bij elke kniebuiging word ik eraan herinnerd. Er trekt dan een pijnscheutje vanuit mijn knieholte, via de hamstring, naar de rechterbil. En als ik mijn trainingssouvenir voel, schieten er beelden van de bootcamp door mijn hoofd. 

Beelden van mezelf. Springend als Plons de Kikker, liggend als een plank, mijn buikspieren kwellend, of de tribunetrap oprennend alsof er boven gratis tijdritfietsen worden weggegeven. Soms zie ik mezelf zelfs rondrennen met een malle grijns. Ik lijk dan op een chimpansee die probeert de vileine lach van het alfamannetje (lees: looptrainert) te beantwoorden. Alsof ik probeer te zeggen dat hij mij niet klein zal krijgen. Tegen beter weten in.

Wanneer zo'n weerzinwekkend beeld weer is weggeëbd, schieten mijn stembanden in een reflex en dan gebeurt het. 

 "This is my rifle, this is my gun,
 this is for fighting, this is for fun."

Ik kan er niks aan doen. Als een klassiek geconditioneerde hond geef ik acht na de eerste de beste pijnscheut en begin ik te citeren uit Stanley Kubrick's meesterwerk. Nou is de bovenstaande passage (zonder de bijbehorende beelden) vrij onschuldig, maar toen ik vanmiddag op het werk naar de printer wilde lopen, begon ik ook al "boven de achttien" passages te oreren. Iets met Eskimo's.

Uit veiligheidsoverwegingen heb ik de rest van de middag mezelf opgesloten en ben ik vroeg naar huis gegaan. Eenmaal thuis heb ik getracht niet te bewegen. Dat gaat tot op heden best goed. Maar nu ben ik klaar met typen en heb ik zin in een biertje. Dus op naar de koelkast. Oh, oh, daar ga ik weer...


"Who's the leader of the club that's made for you and me?

M-I-C-K-E-Y M-O-U-S-E.



Hey there. Hi there. Ho there. You're as welcome as can be.

M-I-C-K-E-Y M-O-U-S-E.



Mickey Mouse. (Mickey Mouse.)

Mickey Mouse. (Mickey Mouse.)



Forever let us hold our banner high.

High. High. High."

zondag 24 februari 2013

Gevoelstemperatuur

Derice: I can't believe you are still cold man.
Sanka: Cold? I am freezing my royal Rastafarian naynays off!

Cool Runnings


We schrijven 23 februari, kwart voor negen 's ochtends. Buiten vriest het een graad. Misschien twee. De wind komt uit het noord-oosten en heeft kracht 5. Op de radio zegt de weerman dat de "wind chill factor" min acht graden is. Hij bedoelt de gevoelstemperatuur.

Deze ochtend staat een fietstraining op het programma. De GVAV fietstraining wel te verstaan. Nu mijn zelf gefabriceerde trainingsschema aangeeft dat ik het eind nader van de voorbereidingsfase (lees: de voorbereiding op het "echte" trainingsschema), mag ik van mezelf niet meer verzaken. Weer of geen weer. En dus hul ik mij, laagje voor laagje, in katoen, polyester en al het andere verwarmende materiaal dat zich maandenlang succesvol schuil heeft gehouden in mijn kledingkast.  

Ik begin met een lange onderbroek. Volgens de reclamefolder van de Aldi is hij thermisch, maar daar heb ik nog nooit wat van gemerkt. Dan een thermohemd met lange mouwen. Die is van Craft en wel degelijk werkzaam. Om mijn voeten draag ik een paar Hema-hardloopsokken. De eerste laag is daarmee een feit. Op naar laag twee. Ik hijs mezelf in mijn winter-fietsbroek die, normaal gesproken, een lokaal broeikaseffect garandeert. Dan een hardloopshirt met lange mouwen en een paar normale dunne herensokken. Laag drie bestaat uit een gevoerde windstopper en daarover (laag vier) draag ik een wielershirt met lange mouwen. 

Als een kruising tussen een Michelinmannetje en een wielertoerist verlaat ik de slaapkamer. Op naar de extra voorzorgsmaatregelen. Te weten: overschoenen voor over mijn fietsschoenen, een muts voor onder mijn helm en handschoenen. Om niks aan het toeval over te laten smeer ik, tot slot, mijn gezicht in met vaseline.  

U zult misschien denken dat ik overdrijf, maar het tegendeel is waar. Als het vriest neem ik geen halve maatregelen. Het winterweer en ik zijn, op zijn zachtst gezegd, niet de beste vrienden. Dat ligt niet aan mij. Dat ligt aan het weer. Daar waar ik altijd mijn beste beentje voor zet en telkens met frisse tegenzin het winterweer tegemoet treed, reageert het weer altijd koeltjes. Kil zelfs. Een gure gevoelloze heks is het die, als het even kan mij net zo gevoelloos maakt. Maar dan letterlijk. Vandaag maakt ze geen kans hoop ik, maar ik vrees het ergste. 

Als ik bijna klaar ben om te vertrekken, komt mijn vriendin thuis van de zwemtraining. "Zo'n hele triatlon maakt wel wat los", zegt ze. "Dat een halve Surinamer met dit weer vrijwillig twee uur op de fiets gaat zitten." Ze heeft gelijk, denk ik, als ik even later op de fiets zit. Ik ben gemaakt voor meer tropische temperaturen. Temperaturen die goed voelen en wanneer de wind wel "chill" is.

Twee uur en drie kwartier later ben ik weer thuis. Geheel gevoelloos, maar ik heb niet verzaakt.

vrijdag 3 augustus 2012

Zwembadpas

"In de zwembadpas
de benen nauwelijks zichtbaar
onder een lange regenjas
ietsje door de knieën
als zonder latten skiën
zo was de zwembadpas"


Freek de Jonge / Boudewijn de Groot (De zwembadpas)


Het was zo'n goed idee. Na een afwezigheid van zo'n drie maanden besloot ik afgelopen woensdag om weer naar de looptraining van GVAV te gaan. Het was prima weer, een graad of 28 en een luchtvochtigheidsgraad van zo'n 90%. Uitstekend weer dus om niet al te hard van stapel te lopen. Bidonnetje mee en lekker meedartelen met de grote groep. Ik zag het al helemaal voor me.

Hoe anders dacht trainer Bert daarover. Het gebruikelijke inlopen was natuurlijk geen verrassing, maar toen de loopscholing:

Bert: "Ok, we maken even acht uitvalspassen."
Stemmetje in mijn hoofd: "Wat zegt u?"

Onderdanig als ik ben, doe ik vervolgens acht uitvalspassen.

Bert: "Dit doen we nog een keer."
Stemmetje in mijn hoofd: "Uiteraard, nog een keer."

U raadt het al, ik doe nog eens acht uitvalspassen en denk: "zo dat hebben we ook weer overleefd."

Bert: "Maak tweetallen, waarbij één core stability doet..."
Stemmetje in mijn hoofd: "prima, ben ik vorige week mee begonnen, eitje."
Bert: "... en de andere 15 wisselsprongen doet."
Stemmetje in mijn hoofd: "Hey Ho Captain Jack!"

Zo gezegd, zo gedaan. Core stability was een eitje en na de wisselsprongen voelden mijn benen aan als snotgare spaghetti.

Bert: "Dit doen we ook twee keer."
Stemmetje in mijn hoofd: "Tuurlijk, ook twee keer."

Na nog wat andere oefeningen volgde de kern van de training. Vlotte tempo's: 3x800m, 4x400m, 2x1000m en (omdat niet iedereen tegelijk klaar is) nog eens 1x1000m uitlopen. Ik bespaar u de monoloog van "het stemmetje in mijn hoofd" tijdens de tempo's.

Het is nu vrijdag en ik loop nog steeds krom van de spierpijn. Wilt u weten hoe dat eruit ziet? Voor de mensen met een goed voorstellingsvermogen: lees het bovenstaande refrein uit een liedje van Boudewijn de Groot en beeld je mij in. Voor de mensen zonder een goed voorstellingsvermogen: lees de bovenstaande instructies van trainer Bert, volg ze op, en dan praten we overmorgen weer met elkaar.

donderdag 5 juli 2012

Van de fiets gevallen

Toen ik vanochtend onder de douche vandaan kwam dacht ik aan de Japanse schrijver Haruki Murakami. Om precies te zijn dacht ik aan het boek: "What I talk about, when I talk about running". Een heel aardig boekje dat, in tegenstelling tot de meeste Murakami's, niet zo zwaar op de maag ligt.

In het boek doet Murakami verslag van zijn leven als schrijver, ultraloper en triatleet. Hij beschrijft uitvoerig zijn passie voor duursport. Haast op een religieuze manier. Hij schrijft over hoe hij zijn werk combineert met zijn hobby en waar hij aan denkt tijdens een training of een wedstrijd. Eigenlijk is het boek zijn autobiografie, maar dan op een hele originele manier.

Wie Murakami's boeken heeft gelezen, weet dat hij een meester is in het schrijven over alles wat zwartgallig is. In "What I talk about" demonstreert hij dat wanneer hij schrijft over pijn. Fysieke pijn, als gevolg van een chronische kuitblessure, en mentale pijn, bijvoorbeeld tijdens de laatste tien kilometer van een honderd-kilometer-wedstrijd. Hoewel de pijn in zo'n geval waarschijnlijk beter gecategoriseerd kan worden onder het kopje: algehele pijn.

De reden dat ik dacht aan Murakami ligt in het feit dat ik eergisteren twee keer van mijn fiets ben gevallen. Of beter gezegd, ik ben twee keer aangereden (door een andere fietser) waardoor ik van mijn fiets ben gevallen. En dat doet pijn. Pijn in mijn rechterknie, pijn in mijn rechterkuit en pijn in mijn linkerschouder.

Een beetje triatlon columnist, c.q. blogger, moet dergelijke pech natuurlijk in een column verwerken. Echter, elke metafoor die ik verzin over pijn kan niet tippen aan de klasse van Murakami. Ten opzichte van hem ben ik een absolute beginner. Een niemand. Als hij Mark Cavendish is, ben ik Kenny van Hummel, of beter, de dorpsgek die per ongeluk meedoet aan een kermiskoers. Mijn beschrijving van pijn zoek ik daarom dit keer in de eenvoud: AU!   


zaterdag 30 juni 2012

Clubkampioenschap GVAV Triathlon (3e plaats!)


Wat een idiote wereld, dacht hij toen hij uit het raam keek. Een uur geleden had hij al een groep mafketels gezien bij het water. Sommigen hadden een strakke zwembroek aan. Dat vond hij bij een temperatuur van achttien graden op zijn zachts gezegd bijzonder. De meesten daarentegen liepen in een rubberen duikerspak. Tenminste, dat is wat hij er van kon maken. Ga dan niet het water in, had hij tegen zichzelf gezegd toen hij onderweg was naar huis.

Het was een lange dag geweest. Vandaag was hij wezen klussen. Een oude kennis van zijn vader was pas verhuisd naar Klein Wetsinge en er waren nog wel een paar helpende handen nodig om de oude, ietwat statige boerderij, dat door de huizenmarktcrisis voor een prikkie was gekocht, op te knappen. Het was voor hem de manier om rond te komen, want economisch zat het tij niet mee en wit werk was niet onmiddellijk voor handen.

Zeker niet in Garnwerd, zijn geboortedorp. De plek waar hij nu nog steeds woonde en de plek waar hij waarschijnlijk ook dood zou gaan. Economisch gezien moet Garnwerd het hebben van toeristen. Mensen die, aan het water, willen genieten van het “beschermde dorpsgezicht” en tegen maniakale prijzen koffie en appelgebak bestellen bij café Hammingh. Vanachter het raam van zijn overerfde woning van neef Eltjo, die zelf de kleinzoon was van een oude herenboer, zag hij ze komen en gaan. Groepjes ouwevandagen op elektrische fietsen die vanuit Feerwerd of Steentil een pitstop hielden aan het Reitdiep. Ook zag hij regelmatig studentikoze jongens en meisjes op wielrenfietsen sprinten om als eerste het plaatsnaambordje van zijn dorp gepasseerd te hebben. Hij dacht er het zijne van. Wat deden die lui eigenlijk voor de kost?

Hij zag zijn vette haren, stoppelbaard en scheve neus weerspiegelen in het raam en dacht zelfs te zien dat er wallen onder zijn ogen zaten. De zomer van 2012, dacht hij: alleen, werkloos, Nederland voortijdig uit het EK, en dan ook nog eens kutweer. Veel erger kon het niet worden. Hoewel, als Duitsland morgen weer wint, dat zou nog erger zijn.

Kleine groepjes fietsers kwamen voorbij. Weer zo’n club. Sommigen van hen herkende hij: dat waren die duikers. Keuvelend en bijna allemaal dezelfde rood-blauwe tenues. Zie ons eens gezellig met zijn allen in dezelfde pakjes rondrijden. Wat een sekte, dacht hij. Hij moest er haast van lachen toen hij opmerkte dat deze groep fietsers, naast de identieke outfits, ook allemaal eenzelfde soort stuur op de fiets had zitten. Hij kon het niet precies duiden, maar het leken op koehoorns, alleen dan zwart en dunner. Hij zag het nut er niet van in, want het meerendeel zat recht overeind op de fiets. Alsof ze zojuist een wedstrijd hadden gereden. Hij schoot spontaan in een stuip toen een éénling met een veel te grote helm voorbij fietste. Haha, wat een helm. Die wordt vast zo gelanceerd naar Mars. Mafketel.

Toen de kudde rood-blauwe fietsers voorbij was getrokken, besloot hij om een boterham met leverworst te smeren en naar zijn moestuin te gaan. Hij trok zijn legergroene laarzen aan en deed geen jas aan. Als ze het Reitdiep induiken dan is een jas ook niet nodig. Bij het verlaten van het huis zag hij de overbuurvrouw. “Eens kijken of ik binnenkort bloemkool kan maken”, riep hij, alsof de meewarige blik van de buurvrouw synoniem was aan de vraag wat hij op dit late tijdstip nog ging doen. Hij wachtte een reactie van de buurvrouw niet eens af en liep de hoek om. Hij werd weer een beetje vrolijk van de gedachte aan bloemkool.  Aardappelen, bloemkool, appelmoes, en een beetje jus. Lekker.

Hij was de hoek nog niet om of hij zag een peloton hardlopers voorbij razen. Mannen en vrouwen. De meeste van zijn leeftijd, maar een paar waren duidelijk ouder. "Ach nee, het zijn diezelfde mafketels weer met hun te strakke blauw-rode pakjes". Wat zijn er boel idioten op deze wereld. "Ze zullen wel plezier hebben", stamelde hij. Hij vervolgde zijn weg richting moestuin en probeerde niet aan de idioterie van daarnet te denken. Bloemkool met appelmoes, dat gaat de wereld redden, mompelde hij in zichzelf. Hij was zich ervan bewust dat hij vandaag erg cynisch was.

woensdag 27 juni 2012

Herinnering aan de Speedman

Elke keer als ik een reclame over smeerkaas op televisie zie, denk ik terug aan een lunch die ik ooit had met mijn klasgenoten van de middelbare school. Het was september 1997 en we waren een week in Parijs op schoolreis. Het was de week van het overlijden van Lady Di en, hoe ongepast of toepasselijk dan ook, zongen we de hele week: "Is er leven na de dood?" van Freek de Jonge, die op dat moment op nummer 1 in de top 40 stond. De lunch vond plaats langs de Seine en was niet bijzonder. Het was een een goedkoop stokbroodje met camembert. Het brood was van het soort dat je koopt in de supermarkt als je op zaterdagavond even voor sluitingstijd erachter komt dat je nog geen ontbijt in huis hebt voor de volgende ochtend. Droog dus. Zo droog, dat aan het einde van de week ik schaafwonden in mijn gehemelte had en ik geen camembert meer kon zeggen. Hoewel de lunch slechts een detail was van een enerverende week, is het de meest scherpe herinnering die ik heb aan onze schoolreis naar Parijs.

Als ik over vijf jaar terugdenk aan de Speedman triatlon van twee weken geleden, dan zal waarschijnlijk hetzelfde gebeuren. De zaken die belangwekkend zijn en die ik in een regulier wedstrijdverslag zou verslaan, zullen mij niet meer helder voor de geest staan. Ik zal dan waarschijnlijk vergeten zijn dat ik voor mijn doen zeer behoorlijk heb gezwommen. Zeker na de aaneenschakeling van teleurstellende open-water-trainingen in de weken ervoor. Ook zal ik hoogstwaarschijnlijk vergeten zijn dat ik nooit sneller was op de olympische afstand dan de twee-uur-zeven-en-nog-iets die ik op mijn stopwatch zag staan nadat ik de finish was gepasseerd. Nee, als ik nu een voorspelling moet doen over datgene wat mij bij zal blijven dan zal dat waarschijnlijk mijn drievoudige ontmoeting zijn met oud-GVAV-er en goede bekende: Jan Willem. 

Ruim een uur voor de start van de OD kwamen wij elkaar voor het eerst tegen. Na de gebruikelijke ditjes-en-datjes sloot Jan Willem af met de woorden: "Ik zie je wel op het loopparkoers", waarop ik antwoordde: "Dus je gaat er van uit dat ik weer slecht zwem en fiets". Mijn onverbeterlijke opmerking zette de toon. Zelfs al zou ik goed presteren, ik was nog nooit sneller van de fiets en eerder op het loopparkoers dan Jan Willem. Dat wist hij natuurlijk ook. Al lachend begonnen we daarom met onze wedstrijdvoorbereiding.

De tweede ontmoeting was tijdens de tweede fietsronde. Ik kreeg Jan Willem bij het verlaten van Enumatil in het vizier en kwam langzaam maar zeker dichterbij. Bij het ingaan van Oostwold zat ik vlak achter hem. Ik hield even in, nam een slok sportdrank, schakelde bij en zette een versnelling in: "Kom op Bossie" zei ik, terwijl ik hem passeerde. Zijn reactie was even onverwacht als motiverend. "Dit moet toch niet gekker worden, komt die Jong-A-Pin ineens voorbij , ..., ...". Ik zal het citaat hier eindigen, maar bij het verlaten van Oostwold, zeker een minuut later, hoorde ik hem nog steeds brullen.

Vanwege een keerpunt in het loopparkoers kwamen we elkaar een derde keer tegen. Ik was het looponderdeel te hard gestart en had na het keerpunt net mijn ritme gevonden. Jan Willem daarentegen moest zijn dieselmotor nog op gang krijgen. "Je hebt echt fantastisch gefietst, Richard! Echt geweldig!", coachte Jan Willem mij. Heel even maakte een onvergetelijke trots zich meester van mij. Tot ziens ritme, hallo adrenaline. Daarna heb ik nog ruim een half uur afgezien. Zo erg, dat ik bij de finish geen camembert meer kon zeggen.