Ironman Zürich 2011


Verslag Ironman Zürich, 10 Juli 2011




“Allez kom aan, we hebben zo een pintje verdiend”. Ik word ingehaald door een Belg die kennelijk de-punt-nl van www.gvavtriathlon.nl op mijn achterste heeft gelezen en daarom besloot mij in onze moerstaal op te peppen.  De kalende Belg is vele jaren ouder dan ik en zijn  grauwe aanblik verraadt dat hij vandaag ook heeft geleden. Toch heeft de man, die mij in een flits doet denken aan de wielrenner Ludo Dierksens, meer energie over voor de laatste  kilometer dan ik. Het lukt me niet om aan te pikken, al doe ik verschrikkelijk mijn best. Op mijn eigen tempo  jog ik verder en zeg “Ja, we zijn er bijna. Alvast gefeliciteerd. Tot zo bij de finish.” Op het moment dat ik dit zeg, besef ik me voor de eerste keer dat ik de finish ga halen. De finish van Ironman Zwitserland!
Ongeveer een jaar geleden besloot ik mij in te schrijven voor deze wedstrijd. Ik was lid van de triathlonclub Trigether in Zürich en woonde in de kelder van een Hans-en-Grietje-huisje langs het parkoers van de Ironman.  Ik werkte een jaar lang voor de ETH Zürich en mijn sociale leven bestond uit beroeps-gedeformeerde prietpraat met collega’s, bier drinken en trainen. Voor de “trigethers” is triathlon synoniem aan Ironman en als gevolg daarvan werd ik wekelijks overspoeld met heroïsche verhalen over  hoe fantastisch “de hele” wel niet is. Hoewel de klassieke afstand altijd een jongensdroom van me is geweest, heb ik me ook altijd afgevraagd of zo’n zot avontuur wel voor mij was weggelegd. Was het niet Richard, die een verleden heeft van knieschijf luxatie, enkelbreuken, shin-splints, runners-knee, jumpers-knee en elk ander kwaaltje dat onze lieve heer bedacht heeft om hardlopers te pesten? Bovendien, zwemmen?! 3,8km zwemmen, je kon wel niet goed zijn.


Als na het spelen van het Zwitserse volkslied de profs beginnen aan hun wedstrijd, wens ik lotgenoten Niko en Jan Willem succes en sluit me af voor de rest van de wereld. Over vijf minuten is de zwemstart. 3,8km zwemmen in het meer van Zürich. Vijf jaar geleden was ik niet eens in staat om 100 meter aan een stuk te zwemmen en een jaar geleden was 2km een topprestatie. Nu heb ik vertrouwen dat het me zal lukken. In de roeibaan van Harkstede is het ook gelukt.  Als de welbekende beats van het Safri Duo uit de speakers beginnen te knallen, merk ik dat mijn ademhaling overslaat. Normaal gebeurt dit alleen als ik woest ben of heel verdrietig. Ik weet niet hoe ik deze nieuwe emotie moet definiëren.  Is dit plankenkoorts? Gezonde wedstrijdspanning is het zeker niet.
De start. Ik loop het strandje op en zie alleen maar gele badmutsen.  Wat een deelnemers. Cliché maar waar, het is een kippenvelmoment. Voor me barst een geweldig festijn los van adrenaline en testosteron. Op te weinig vierkante meter zijn te veel zwemmers en dat leidt tot een robbertje free-fight.  Ik ben geen goede zwemmer en besluit om tien meter links naast de massa mijn eigen “stukje” te zwemmen. Ik krijg een tik op mijn kop. Shit, ik moet verder naar links. Dan maar wat meer zwemmen. Op goed geluk zwem ik richting eerste boei. Even later ben ik los van de massa.


Halverwege het zwemmen gaan we kort aan land. “Kom op Ries”, hoor ik zodra ik rechtop sta. Dat is Elvira! Als ware het een echte coach schreeuwt ze me weer het water in. Elvira is de oorzaak dat ik aan triathlon doe. In 2003 nam zij, samen met een vriendin, deel aan de triathlon van Holten. Ik kwam natuurlijk kijken als supporter van mijn vriendinnetje. Ik raakte die dag besmet met het triathlonvirus. Een paar jaar later bleek het een hardnekkige variant te zijn.
Tijdens het tweede deel van het zwemmen realiseer ik me dat ik ontzettend veel plezier beleef aan het zwemmen. Het water is alles behalve koud en ik zit goed in mijn slag. Ik ga niet zo snel als ik misschien zou kunnen, maar dat hoeft ook niet. De dag is nog lang. Ik moet zelfs lachen als ik even terugdenk aan mijn debuut. Mijn “eerste” deed ik in Ten Boer en ik kan mij nog heel goed herinneren dat ik na drie baantjes opportunistisch borstcrawl aan een  jurylid vroeg hoeveel baantjes ik nog voor de boeg had. Ik kon helemaal geen borstcrawl. Nog even en dan naar de fiets.
In de wissel neem ik rustig de tijd om mij klaar te maken voor het fietsen. Om mij heen hebben deelnemers beduidend meer haast dan ik. In gedachten herhaal ik nog maar eens dat de dag nog lang is. Op de fiets behoud ik mijn motto. Terwijl ik aan alle kanten voorbijgeraasd word door andere deelnemers, eet ik mijn Go bananenreepjes die ik aan mijn aerobars heb vastgeplakt en peddel met een gemiddelde van 34km/u richting eerste berg.  

Ik heb in het voorjaar vele uren op de fiets doorgebracht.  Ik heb mezelf bekwaamd in het tijdrijden. In mijn eentje naar Vledderveen (achter Stadskanaal) en weer terug; van Holten naar huis; van Appelscha via Slochteren naar huis. Ik ben zelfs om Leermens gekomen. Echt waar! Op de Holterberg en de Lemelerberg na heb ik echter geen meter geklommen. Nou ja, het viaduct bij Hoogkerk is ook best hoog. Ik ben dan ook verbaasd als ik op de flanken van de Pfannenstil  een honderdtal mensen inhaal.
De eerste fietsronde eindigt met een beklimming van de Kilchberg. 700 meter lang, 17% steil. Onder Zürichgangers is deze puist beter bekend als “Heartbreak Hill”. Door het grote aantal toeschouwers waan ik mij Marco Pantani in zijn beste dagen op Alpe d’Huez. Ik word naar boven geschreeuwd door de mensenzee. Als ik boven ben word Life is Life van Opus onderbroken door de plaatselijke Henk Kooi. Und Richard the Jong-A-Pin aus Holland kommt vorbei. The Jong-A-Pin, klinkt goed. Ik knal de tweede fietsronde in.


Toen vanochtend om 4 uur de wekker ging, heb ik de wedstrijd voor de laatste keer gevisualiseerd. Tijdens het eerste broodje Nutella heb ik 3,8km gezwommen. Tijdens mijn kop koffie heb ik 185km gefietst, en tijdens de daaropvolgende broodjes appelstroop een marathon gelopen. De koffie deed mij tot grote hoogte stijgen. Het was de eerste kop koffie in 2 weken en in gedachten vloog ik over het fietsparkoers. De tweede ronde, daar moest het gebeuren. Op het vlakke deel van de tweede ronde schakel ik een tandje bij. Op “the Beast”, de langste klim van de dag, ontbind ik mijn duivels. Als ik in gedachte in Forch het hoogste punt heb bereikt, raas ik tijdens de afdaling terug naar de stad.   
De tweede fietsronde is lang. Hij is net zo lang als de eerste, maar dan langer. Voor mijn gevoel dan.  Mijn onderrug doet pijn. De tijdrithouding in combinatie met de klimmetjes martelen me. Elke seconde dat ik mijn rug recht voel ik pijn en elke seconde dat ik in de tijdrithouding zit voel ik niks, maar weet ik dat de pijn straks erger is. Een duivels dilemma. Ik kwel me en blijf in de tijdrithouding. Gek genoeg blijft mijn gemiddelde snelheid vrij constant. Na 160km verlang ik naar een lekker stukje hardlopen. De marathon, nog 25km op de fiets en dan de marathon.


De wissel naar het lopen is hilarisch. Terwijl Elvira me toejuicht, probeer ik mijn rug te rechten. Mission failed. Ik doe auditie voor de “ministry of silly walks” wanneer ik naar mijn plek in de wisselzone hobbel. Als ik mijn loopschoenen op de grond zie liggen, schiet een anders zo triviale vraag door mij heen. Hoe krijg ik die eigenlijk aan? In mijn koppeltrainingen heb ik nooit het scenario “acute hernia” geoefend en dus moet ik na dik 7 uur afzien acuut improviseren. Ik laat mij met een halve judo-rol op de grond vallen en trek met een uiterste krachtsinspanning mijn schoenen aan. Nu opstaan. Ik weet niet hoe het me lukt, maar het lukt me. Met een bidon Cola in de hand wandel ik de wisselzone uit.
Dertig minuten geleden had ik geen rug meer. Nu doe ik waar ik goed in ben. Hardlopen. Ik ben halverwege mijn eerste loopronde en haal veel mensen in. Ik heb hier langs het meer vaak gelopen. Duurloopjes, intervals en soms dronken als ik weer eens de laatste tram had gemist. Gelukkig had ik toen nooit publiek en vandaag wel. Duizenden familieleden, nieuwsgierige toeristen, ironman-groupies en andere leden van de ironman-gemeenschap klappen en hop-hop-hoppen voor de shuffelende hardlopers. Ik neem een Colaatje hier en een gelletje daar en ga maar door. Dit is genieten en het kan me niet lang genoeg duren. Nou ja, figuurlijk dan.
Halve marathon. Het licht gaat uit. Letterlijk. Een onweersbui treft Zürich. Door de regendruppels op mijn sportbril zie ik bijna niets meer. Even later gaat het licht ook figuurlijk uit.
Tussen 25km en 37km heb ik het zwaar. De onweersbui is over en het is benauwd warm geworden. Ik ben misselijk en mijn benen vinden het welletjes. Ik begrijp ineens weer waarom ze dit evenement Ironman hebben genoemd. Ik jog van verzorgingspost naar verzorgingspost. Eenmaal bij een verzorgingspost aangekomen volg ik al wandelend steeds dezelfde routine: spons op mijn hoofd, bekertje bouillon, bekertje water, bekertje cola, en een spons in de nek. Elke verzorgingspost verlies ik een minuut, misschien twee, maar dat interesseert me niet. Ik moet goed voor mezelf blijven zorgen. Ik ben gelukkig niet de enige die afziet en blijf mensen inhalen. Vlak voor het laatste keerpunt vind ik mijn ritme weer terug.

Ik heb nog een kleine kilometer te gaan als ik voor de laatste keer de Seestrasse oploop. Vorig jaar kwam ik hier dagelijks langs op weg naar kantoor. Ik dacht dan na over econometrische modellen, of oefende mijn (Zwitser)Duitse idioom. Dikwijls dacht ik ook aan Elvira, die 900km bij me vandaan was in het verre Groningen. Nu staat ze bij de finish. Nog een paar honderd meter.