donderdag 14 maart 2013

De blouse van Krewerd

We can be heroes just for one day

David Bowie (Heroes)


Vanmiddag fietste ik in de buurt van Krewerd. Ik was via Garrelsweer naar Appingedam gefietst en onderweg naar Spijk en Roodeschool. Daarna zou ik weer richting Groningen fietsen. Ik fietste nabij Krewerd toen ik een blauw overhemd zag hangen aan een paal in een weiland. Zo te zien was het een vogelverschrikker of iets wat daarvoor moest doorgaan. Het overhemd zag er uit als nieuw. Het inspireerde. Ik wilde onmiddellijk een column schrijven. De titel zat al in mijn hoofd. De blouse van Krewerd. Op de één of andere manier klonk het spannend. Poëtisch zelfs.

Toen ik tien seconden later langs het bordje Krewerd fietste, was ik teleurgesteld. Ik zag het hemd niet meer en de zinnen die een ogenblik geleden tot mij kwamen, waren weg. Heel ver weg. Ik herinnerde me nog vaag een beeld van een hardwerkende boer die met tegenzin maar uit pure noodzaak één van zijn lievelingshemden opofferde om zijn oogst voor hem en zijn gezin veilig te stellen. Op de achtergrond zag ik een fietser. Een postbode met tegenwind die desondanks dertig aan het uur fietste. Gewoon, omdat hij dat altijd deed.

Maar verder ging het niet. Mijn gedachten waren als een leeg blad. Een blad uit een basisschoolschrift met witte pagina's en van die lichtblauwe lijnen die normaal gesproken niet opvallen. Maar nu wel, omdat er niks in het schrift stond. Ik gaf de ruwe en ijzige noordenwind de schuld die voor een ongemakkelijk gevoel zorgde wanneer ik mijn ogen samenkneep. De wind was kort daarna weer onschuldig. Het was in de afgelopen weken veel kouder geweest dus ik moest me niet aanstellen. Zo wordt het nooit wat, dacht ik. Ik nam genoegen met de titel van mijn column. De rest zou later wel komen.

Even na Krewerd kwam er een busje naast mij rijden. Het was een schoolbusje die jongens en meisjes van school naar huis bracht. Jongens en meisjes die met een busje naar school gaan, omdat het jongens en meisjes zijn die met een busje naar school moeten. Ik schaamde me een beetje toen ik een aantal van hen kon begluren door de half geblindeerde ramen. Ik schaamde me niet omdat ik ze kon begluren, maar omdat ik wel op een fiets zat en zij niet.

Pas toen een raam naar beneden schoof, begreep ik waarom het busje naast me bleef rijden. Een jongen van een jaar of tien stak zijn hoofd door het raam en zei iets tegen me. "Meneer, hoe hard gaat u?" Omdat ik al een tijdje zonder kilometerteller fiets had ik eigenlijk geen idee, maar ik besloot om een mooi afgerond getal als antwoord te geven. "Ik denk ongeveer dertig". De jongen begon te lachen. "Als ik later groot ben, word ik ook wielrenner. Dan ga ik ook dertig!" Trots ging de jongen weer op zijn stoel zitten. Hij had met een "wielrenner" gesproken en ik was heel even de verpersoonlijking van zijn ambitie. Heel even was ik zijn held. Terwijl het raam langzaam dicht ging, zag ik hoe de chauffeur goedkeurend naar de jongen knikte. Toen versnelde het busje.

De minuten erna fietste ik opnieuw gedachteloos door het Groninger land. Mijn hoofd was nog leger dan voor mijn ontmoeting met de jongen. Braakliggende weilanden, besneeuwde slootjes en plaatsnaambordjes trokken aan me voorbij als de aftiteling van een indrukwekkende film. Je ziet het wel, maar je registreert niets. Black-out. Pas toen ik bij Oosternieland werd opgeschrikt door het geblaat van een kudde schapen was ik me weer bewust van het feit dat ik op een fiets zat. Toen dacht ik aan de jongen die waarschijnlijk nooit wielrenner zou worden. Het was zijn schuld. Hij was verantwoordelijk voor mijn roes tussen Krewerd en Oosternieland. Hij was ook verantwoordelijk voor de inhoud van deze column. Een column over de "Blues van Krewerd".

Geen opmerkingen:

Een reactie posten